| 
	
			Vóór het afslepen moet de parkeervergrendeling worden noodontgrendeld.
		De noodontgrendeling zit in de middenarmsteun. Schroevendraaier en het rode hulpstuk uit de tas met wagengereedschap pakken.
Parkeervergrendeling noodontgrendelen
			
				Om uw wagen tegen onbedoeld wegrollen te beveiligen, zet u de parkeerrem vast 
				
 
				 
				link► of trapt u het rempedaal in.
			
 
				 
				link► of trapt u het rempedaal in.
				Op één van de ontgrendelingsknoppen 
				Afbeelding►-1-  drukken en de afdekking openklappen.
			
				Bodemafdekking verwijderen.
			
				Met de schroevendraaier de sleufschroef eruit draaien.
			
				Op de ontgrendelingsstrip 
				Afbeelding65► drukken en de kunststof afdekking verwijderen.
			
				Hulpstuk (wagengereedschap) pakken en de greep in een hoek van 90° openklappen.
			
				Hulpstuk op de kunststof plaat zetten en in het noodontgrendelingsmechanisme leiden 
				Afbeelding66►.
			
				Greep in pijlrichting naar achteren zwenken.
			
				Hulpstuk laten zitten.
Parkeervergrendeling weer inschakelen
			
				Hulpstuk naar voren zwenken.
			
				Hulpstuk verwijderen.
			
				Afdekking en de bodemafdekking weer plaatsen.
					Als de parkeervergrendeling noodontgrendeld is, branden in het instrumentenpaneel het controlelampje 
				
				
 
				 en de rijstand N. Bovendien verschijnt de aanwijzing voor de bestuurder Wegrolgevaar! Stand P niet mogelijk. Parkeerrem inschakelen a.u.b..
			
 
				 en de rijstand N. Bovendien verschijnt de aanwijzing voor de bestuurder Wegrolgevaar! Stand P niet mogelijk. Parkeerrem inschakelen a.u.b..
					ATTENTIE
			- De noodontgrendeling alleen op een vlak wegdek of lichte hellingen gebruiken.
 
- Als u de parkeervergrendeling noodontgrendelt, zet u de wagen met de parkeerrem vast of indien deze niet functioneert met het rempedaal. Een niet-vastgezette wagen kan wegrollen - gevaar voor ongevallen!
 

